Piet Meerburg

Piet Meerbug was lid van het verzet in Amsterdam. Hij was de leider van een verzetsgroep die hielp om honderden Joodse kinderen te redden van deportatie en hen schuilplaatsen verschafte.

Toen Nederland werd bezet, was Piet Meerburg net begonnen met een rechtenstudie in Amsterdam. De eerste twee jaar van de bezetting studeerde hij gewoon, maar gaandeweg raakte hij ook betrokken bij het verzet.

In juli 1942, toen de deportaties van de Joden uit Nederland begonnen, vroeg een verzetsgroep uit Utrecht aan Piet of hij kon helpen met het vinden van schuilplaatsen voor Joodse kinderen. “Toen realiseerde ik me dat ik met dit illegale werk een dagtaak had. Ik stopte helemaal met mijn studie.”

In Amsterdam werd de Hollandse Schouwburg gebruikt als deportatiecentrum. Joodse kinderen verbleven in een crèche tegenover de schouwburg voordat ze werden gedeporteerd. Het Joodse personeel van de schouwburg en de crèche smokkelde honderden kinderen weg met de hulp van niet-joodse studenten, zoals Piet. Hij zocht onderduikadressen, vaak in Friesland en Limburg, regio’s ver van Amsterdam: “Baby’s waren nooit een probleem. Maar als het ging om oudere jongens met een duidelijk Joods uiterlijk, was het een ander verhaal.”

Een groot obstakel was dat ouders hun kinderen niet wilden afstaan. Piet begreep dat. Wie zou zijn kind zomaar weggeven?” Walter Süskind was de spil. Als medewerker van de Joodse Raad wist hij welke ouders hun kinderen wilden laten onderduiken.” De Joodse kleuterleidster Henriëtte Pimentel hielp kinderen stiekem te ontsnappen via een smokkelroute die de directeur van de naastgelegen school ter beschikking had gesteld.

Volgens Piet ontstond er een speciale sfeer tussen de jonge helpers: “De spanning, angst en kameraadschap. Soms wekte dit sterke gevoelens van liefde op.”

Na de oorlog ging Piet werken voor de Commissie voor Oorlogskinderen. Zo’n 5.000 Joodse kinderen overleefden de oorlog door onder te duiken, vaak bij christelijke pleeggezinnen. Ongeveer 2.000 van deze kinderen verloren beide ouders. Om hen heen ontstond een conflict: moesten ze bij hun christelijke gastgezinnen blijven of door hun joodse familieleden worden opgevoed? Piet verliet de Commissie vanwege dit conflict.

Piet Meerburg

Piet Meerbug was a member of the resistance in Amsterdam. He was the leader of a resistance group that helped to save hundreds of Jewish children from deportation and provided them with hiding places.

When the Netherlands was occupied, Piet Meerburg had just started studying law in Amsterdam. During the first two years of the occupation, he simply studied, but gradually he also became involved with the resistance.


In July 1942, when the deportations of the Jews from the Netherlands began, a resistance group from Utrecht asked Piet if he could help to find hiding places for Jewish children. “Then I realised that this illegal work would give me a day job. I quit my studies completely.”

In Amsterdam, the Hollandse Schouwburg theatre was used as a deportation centre. Jewish children would stay in a nursery opposite the theatre before they were deported. The Jewish staff at the theatre and nursery smuggled hundreds of children away with the help of non-Jewish students, like Piet. He looked for hiding addresses, often in Friesland and Limburg, regions far from Amsterdam: “Babies were never a problem. But when it came to older boys with distinctly Jewish looks, that was a different story.”

A major obstacle was that parents didn’t want to hand over their children. Piet understood that. Who would just give their child away?” Walter Süskind was the linchpin. As a Jewish Council employee, he knew which parents wished their children to go into hiding.” Jewish nursery director Henriëtte Pimentel helped children to secretly escape through a smuggling route provided by the director of the adjacent school.

According to Piet, a special atmosphere developed among the young helpers: “The tension, fear and camaraderie. Sometimes this aroused strong feelings of love.”

After the war, Piet went to work for the Commission for War Children. Some 5,000 Jewish children survived the war in hiding, often in the homes of Christian foster families. Around 2,000 of these children lost both parents. A conflict emerged around them: should they stay with their Christian hosts or be raised by their Jewish relatives? Piet left the Commission because of this conflict.

Marga Grunberg

Marga Grunberg was een 17-jarige Joodse vluchtelinge uit Duitsland. In Nederland sloot ze zich aan bij het verzet en verspreidde valse papieren, nam onderduikers in huis en hielp ze bij het opzetten van een vluchtroute naar Frankrijk.

Vanwege het antisemitisme in Nazi-Duitsland vluchtte Marga Grunberg in 1934 met haar familie naar Nederland. Toen Nederland in 1940 werd bezet, werd de ene na de andere anti-Joodse maatregel ingevoerd.

Vanaf 1941 moest Marga naar een aparte Joodse school en zoals bij alle Joden werd er een grote ‘J’ in haar persoonsbewijs gestempeld. Vanaf 1942 moest ze een davidster op haar kleding dragen. “In juni 1942 begonnen de razzia’s en deportaties. Toen ik vlak bij huis over straat liep, kwam er plotseling een wagen aanrijden om Joden op te halen.” Met hulp van een onbekende wist Marga te ontsnappen. “Maar vanaf dat angstige moment besloot ik een nieuwe identiteit aan te nemen en verfde ik mijn haar blond.”

Via Piet Landweer, het hoofd van het Amsterdamse bevolkingsregister, kreeg ze een valse identiteitskaart door haar kaart als verloren op te geven. Hij gaf haar een nieuwe zonder de vereiste ‘J’. Marga verwijderde ook de davidster van haar kleding.

Piet en Marga begonnen samen te werken. Piet Landweer zorgde voor valse persoonsbewijzen met de persoonsgegevens van overleden Amsterdammers. Na een aanval op et Amsterdamse bevolkingsregister door het verzet in maart 1943 werd dit wat makkelijker: de chaos bood meer mogelijkheden om documenten te vervalsen. Marga’s taak was het verspreiden van vervalste papieren, het vinden van woonruimte voor onderduikers en het verstrekken van rantsoenbonnen.

Marga ging met haar moeder en broer in Amsterdam wonen in een appartement boven een nazi-sympathisant. “Ze heeft meerdere keren ons leven gered, zonder het zelf te weten. Toen huizen in onze straat werden overvallen, deed ze bijvoorbeeld de deur open en zei dat er alleen maar pro-nazi’s in haar huis woonden. ‘In het hol van de leeuw ben je het veiligst.'” In het appartement boden Marga en haar broer Manfred onderdak aan onderduikers en organiseerden ze een vluchtroute naar Frankrijk.

Marga overleefde de oorlog. Piet Landweer werd samen met vijf collega’s gearresteerd en geëxecuteerd in de zomer van 1944.

Marga Grunberg

Marga Grunberg was a 17-year old Jewish refugee from Germany. In the Netherlands she joined the resistance and distributed false papers, took people into hiding and helped to set up an escape route to France.

Because of anti-Semitism in Hitler Germany, Marga Grunberg fled to the Netherlands with her family in 1934. When the Netherlands was occupied in 1940, one anti-Jewish measure after another was introduced.

From 1941 Marga had to attend a separate Jewish school and as for all Jews a large ‘J’ was stamped in her personal identity card. From 1942 she had to wear a Star of David on her clothes. “In June 1942, the roundups and deportations began. As I was walking along the street close to home, a raiding van suddenly arrived to pick up Jews.” With help from a stranger Marga managed to escape. “But, from that anxious moment, I decided to adopt a new identity and dyed my hair blond.”

Through Piet Landweer, head of the Amsterdam Registry Office, she received a false identity card by reporting her card as lost. He issued her a new one without the required ‘J’. Marga also removed the Star of David from her clothes.

Piet and Marga began to work together. Piet Landweer provided false identity cards using the personal details of deceased Amsterdam residents. In the wake of an attack on the Amsterdam Registry Office by the resistance in March 1943, this became a bit easier: the chaos provided more opportunities to tweak documents. Marga’s job was to distribute forged papers, to find housing for people in hiding and provide them with ration coupons.

Marga went to live in Amsterdam with her mother and brother in the apartment above a Nazi sympathizer. “She saved our lives several times, without knowing it herself. When houses on our street were raided, for example, she opened the door and said that only pro-Nazis lived in her house. ‘In the lion’s den you are safest.’”In the apartment, Marga and her brother Manfred provided housing for people in hiding and organised an escape route to France.

Marga survived the war. Piet Landweer was arrested and executed along with five colleagues in the summer of 1944.

Johan Snoek

Johan Snoek hielp onderduikers. Toen hij en zijn familie in september 1944 door de Slag om Arnhem uit hun huis werden verdreven, trokken ze in bij hun tantes. Johan zette zijn verzetswerk voort en hielp een Britse generaal het front over, terug naar zijn troepen.

Johan was bijna 20 jaar oud toen Nederland werd bezet. Geleidelijk raakte zijn familie betrokken bij het verzet. Johan kwam uit een gereformeerd protestants gezin en zag de oorlog als een strijd tussen goed en kwaad. In zijn dagboek schreef hij over zijn verzetswerk: “Je zou je zelfrespect verliezen als je het niet zou doen.” Het gezin verborg een Joods kind in hun huis en Johan organiseerde onderduikadressen elders. Tijdens de Slag om Arnhem stond hun huis midden in de frontlinie. De familie moest bij hun drie tantes intrekken.

De Britse generaal John Hackett was zwaargewond geraakt tijdens de Slag om Arnhem en zat vast in het bezette deel van Nederland. Hackett dook onder bij Johan en zijn gezin. Het was geen gemakkelijke situatie, want er waren grote voedseltekorten en de familie Snoek was ook te gast in het huis van hun tante. Maar Hackett en de familie konden het goed met elkaar vinden.

Nadat Hackett hersteld was van zijn verwondingen, stond hij te popelen om terug te keren naar zijn troepen. In januari 1945 hielp Johan hem De Biesbosch te bereiken, een natuurgebied met veel beken en moerassen dat een vluchtroute bood naar het bevrijde deel van Nederland. Ze vertrokken op de fiets, Hackett droeg een speld die aanduide dat hij slechthorend was. Het was een manier om te verbergen dat hij geen Nederlands kon spreken als hij door Duitse troepen zou worden aangesproken.

Na een tocht van enkele dagen slaagden twee leden van het verzet erin Hackett per kano in bevrijd gebied af te leveren. Een week later hoorde Johan het gecodeerde bericht op Radio Oranje: ” The grey goose has gone.” Dat betekende dat Hackett met succes de oversteek had gemaakt!

Na de nederlaag in de Slag om Arnhem doken zo’n 350 geallieerde troepen onder in het gebied, waarvan er minstens 145 door het Nederlandse verzet werden teruggebracht naar bevriende linies. Er waren 374 ‘Biesbosch-oversteken’, waarvan de meeste geallieerde soldaten waren die probeerden zich weer bij hun eenheden te voegen in bevrijd gebied. Voorraden zoals medicijnen werden in omgekeerde richting vervoerd, naar bezet Nederland.

Johan Snoek

Johan Snoek helped people in hiding. When he and his family were driven from their home by the Battle of Arnhem in September 1944, they moved in with their aunts. Johan continued his resistance work and helped a British general cross the front, back to his troops.

Johan was almost 20 years old when the Netherlands was occupied. Gradually, the family became involved in the resistance. Johan came from a reformed protestant family and saw the war as a battle between good and evil. In his diary, he wrote of his resistance work: “You would lose your self-respect if you wouldn’t do it.” The family hid a Jewish child in their house, and Johan organised hiding places elsewhere. During the Battle of Arnhem, their house was in the middle of the front line. The family had to move in with their three aunts.

British general John Hackett had been badly wounded during the Battle of Arnhem and was trapped in the occupied part of the Netherlands. Hackett went into hiding with Johan and his family. It was not an easy situation, as there were major food shortages and the Snoek family were guests in their aunt’s house as well. But Hackett and the family got along well.

After Hackett recovered from his injuries, he became eager to return to his troops. In January 1945, Johan helped him reach De Biesbosch, a nature area with many streams and swamps that provided an escape route to the liberated part of the Netherlands. They set out by bicycle, Hackett wearing a badge that meant ‘Hearing Impaired’. It was a way to hide his inability to speak Dutch should he be addressed by German troops.

After a journey of several days two members of the resistance managed to deliver Hackett into liberated territory by canoe. One week later, Johan heard the coded message on Radio Orange: “The grey goose has gone.” That meant that Hackett had successfully made the crossing!

After the defeat at the Battle of Arnhem, some 350 Allied troops went into hiding in the area, at least 145 of whom were taken back to friendly lines by the Dutch resistance. There were 374 ‘Biesbosch crossings’, most of them involving Allied soldiers trying to rejoin their units in liberated territory. Supplies such as medicine were transported in the opposite direction, into the occupied Netherlands.

Hannie Schaft

Uit groot rechtvaardigheidsgevoel ging de roodharige Jo Schaft in 1938 rechten studeren in Amsterdam. Tijdens de bezetting hielp Jo onderdrukte mensen. Haar schuilnaam in het verzet was: Hannie en onder deze naam werd ze later beroemd.

Aan het begin van de oorlog leek het leven gewoon door te gaan. Hannie studeerde en bracht veel tijd door met haar medestudenten en vriendinnen Sonja Frenk en Philine Polak, die Joods waren. Vanaf de herfst van 1940 kregen haar vrienden te maken met anti-Joodse maatregelen die Hannie woedend maakten. Toen Sonja en Philine een davidster moesten dragen, besloot Hannie voor hen persoonsbewijzen te stelen van mensen die niet Joods waren. Het was haar eerste verzetsdaad. Later stal ze nog veel meer persoonsbewijzen en regelde ze onderduikadressen.

In het begin van 1943 moest elke student in Nederland een ‘loyaliteitsverklaring’ ondertekenen, waarin hij of zij beloofde de bezetter te gehoorzamen. Wie weigerde mocht niet meer studeren. Hannie tekende niet en wijdde zich volledig aan het verzet. Ze koos toen voor de meest extreme vorm van verzet: ze sloot zich aan bij een groep communistische verzetsstrijders die moordaanslagen pleegden op collaborateurs.

Hannie voerde haar missies vaak uit samen met haar verzetsvriend Truus Oversteegen. “Ik had mezelf vermomd als man zodat Hannie en ik konden doen alsof we een verliefd stel waren”, legde Truus uit. “Verraders doodschieten was verschrikkelijk. Maar het moest gebeuren. We konden ze tenslotte niet in de gevangenis stoppen.”

Nadat ze hoorde dat de Duitse strijdkrachten op zoek waren naar een roodharig meisje, verfde Hannie haar haar zwart en begon ze een bril te dragen. Maar op een dag, in maart 1945, werd ze aangehouden bij een controlepost op straat en bleek ze illegale kranten en een pistool bij zich te hebben. Ze werd herkend als ‘het meisje met het rode haar’. Na dagen en nachtenlang te zijn ondervraagd, gaf Hannie haar aandeel in het verzet toe, maar ze noemde geen namen. Op 17 april, drie weken voor de bevrijding van Nederland, werd ze meegenomen naar de duinen en zonder proces doodgeschoten. Ze was 24 jaar oud.

Hannie Schaft

Out of a great sense of justice, red-haired Jo Schaft went to study law in Amsterdam in 1938. During the occupation, Jo helped oppressed people. Her pseudonym in the resistance was: Hannie. Under that name she later became famous.

At the beginning of the war, life seemed to go on as usual. Hannie studied and spent a lot of time with her fellow students and friends Sonja Frenk and Philine Polak, who were Jewish. From the autumn of 1940, her friends faced anti-Jewish measures which made Hannie furious. When Sonja and Philine had to wear a Star of David, Hannie decided to steal personal identity cards for them from people who were not Jewish. It was her first act of resistance. Later she stole many more identity cards and arranged hiding addresses.

In early 1943, every student in the Netherlands had to sign a ‘declaration of loyalty’, promising that they would obey the occupying forces. Those who refused were no longer allowed to study. Hannie did not sign and devoted herself entirely to the resistance. She then chose the most extreme form of resistance: she joined a group of communist resistance fighters who carried out assassinations of collaborators.

Hannie often carried out her missions together with her resistance friend Truus Oversteegen. “I had disguised myself as a man so that Hannie and I could pretend to be a couple in love”, Truus explained. “Shooting traitors was a terrible thing. But it had to be done. After all, we couldn’t put them in prison.”

After learning that the German forces were looking for a red-haired girl, Hannie dyed her hair black and began wearing eyeglasses. But one day, in March 1945, she was stopped at a checkpoint on the street and found to be carrying illegal newspapers and a gun. She was recognised as ‘the girl with the red hair’. After being interrogated for days and nights on end, Hannie admitted to her part in the resistance, but she did not mention any names. On 17 April, three weeks before the Netherlands was liberated, she was taken to the dunes and was shot without a trial. She was 24 years old.

Fernanda Kapteijn

Fernanda Kapteijn was een tiener uit Utrecht en fietskoerierster voor het verzet. Vrouwen zoals Kapteijn waren essentieel voor het verzet omdat ze minder snel verdacht werden en geen dwangarbeid hoefden te verrichten voor het naziregime.

Fernanda Kapteijn was de dochter van communistische ouders die een boekhandel hadden in Utrecht. Het gezin woonde boven de winkel. Vanaf het begin van de oorlog was Fernanda, net als haar ouders, actief in het verzet. In de boekwinkel werden illegale kranten gedrukt. Fernanda deelde deze kranten en geld uit aan gezinnen waarvan de vaders waren gearresteerd. “Je kon niet bang zijn. Je moest gewoon veilig zijn. Je fiets moest in orde zijn, je licht moest in orde zijn. Want je mag nooit ergens anders voor gepakt worden.”

Op een dag was Fernanda onderweg met 500 illegale brochures in haar zadeltassen toen het bijna misging. “Opeens was er een Duitse controlepost.” Een van de Duitse soldaten duwde met de kolf van zijn geweer tegen haar zadeltas. Er lagen aardappelen boven op de brochures en de Duitse soldaat liet Fernanda door. “Ik begon zo langzaam en nonchalant mogelijk te lopen, hoewel ik het gevoel had dat ik op een lopen wilde zetten!”

Tegen het einde van 1944 werden fietskoeriers nog belangrijker voor het verzet. In september 1944 had de Nederlandse regering in ballingschap in Londen opgeroepen tot een spoorwegstaking om het transport van Duitse troepen te stoppen. Zo’n 30.000 spoorwegarbeiders doken onder, met financiële steun uit Londen. Door de spoorwegstaking werd het voor het verzet moeilijker om over langere afstanden te communiceren. Er waren nauwelijks auto’s en er was geen benzine. Hierdoor communiceerde het verzet voornamelijk via fietskoeriersdiensten en illegale telefoonverbindingen. Om dit te vergemakkelijken werd een fietskoeriersnetwerk met regelmatige verbindingen opgezet.

Toen Fernanda van de communistische verzetsgroep van haar ouders de opdracht kreeg om een geweer te dragen, weigerde ze. “Toen dacht ik bij mezelf: nu niet en nooit niet. Ik heb niet het recht om iemand van het leven te beroven”.