Fernanda Kapteijn

Fernanda Kapteijn was a teenager from Utrecht and a bicycle courier for the resistance. Women like Kapteijn were essential to the resistance as they were less likely to attract suspicion and were not subject to forced labour for the Nazi regime.

Fernanda Kapteijn was the daughter of communist parents who ran a bookshop in Utrecht. The family lived above the shop. Right from the beginning of the war, Fernanda, like her parents, became active in the resistance. In the bookshop, illegal newspapers were stenciled. Fernanda distributed these newspapers and money to families whose fathers had been arrested. “You couldn’t be afraid. You just had to be safe. Your bike had to be okay, your light had to be okay. Because you should never be caught for anything else.”

One day, Fernanda was en route with 500 illegal brochures in her saddlebags when things almost went wrong. “Suddenly, there was a German checkpoint.” One of the German soldiers nudged her saddlebag with the butt of his rifle. There were potatoes on top of the brochures and the German soldier allowed Fernanda to pass.

 “I started walking as slowly and casually as I could, though I felt like running at full tilt!”

By the end of 1944, bicycle couriers became even more essential to the resistance. In mid-September 1944, the Dutch government in exile in London had called for a railway strike to bring the transport of German troops to a halt. Some 30,000 railway workers went into hiding, with financial support from London. Because of the railway strike, it became more difficult for the resistance to communicate over longer distances. There were hardly any cars and there was no petrol. As a result, the resistance communicated mainly via bicycle courier services and illegal telephone connections. To facilitate this a bicycle courier network with regular connections was established.

When Fernanda was ordered to carry a gun by the communist resistance group of her parents, she refused. “Then I thought to myself: not now and not ever. I don’t have the right to take someone’s life.”

Evy Poetiray

De 19-jarige Indonesische Evy Poetiray kwam in 1937 naar Nederland om te studeren. Drie jaar later werd Nederland bezet door Nazi-Duitsland. Evy verzette zich tegen het naziregime. Als jonge vrouw hielp ze onderduikers en verspreidde ze verzetskranten.

Indonesië, dat toen Nederlands-Indië heette, was een kolonie van Nederland. In 1940 woonden er 800 tot 1.000 Indonesiërs in Nederland. Zoals veel Indonesische studenten in Nederland was Evy Poetiray lid van de studentenvereniging Perhimpoenan Indonesia (PI). De PI-leden waren voor onafhankelijkheid van Indonesië en tegen het Nederlandse koloniale bewind. Maar ze waren ook tegen het racistische naziregime. Na de Duitse invasie moesten de PI-leden beslissen of ze nu aan de kant van hun koloniale onderdrukker zouden vechten. Het bestuur riep de leden op om zich te verzetten tegen de Duitse bezetting.

De PI werd verboden door de Duitse bezetters, maar de leden bleven samenwerken in het verzet. Evy: “Het was goed georganiseerd. Van de vijf mensen had er maar één contact met de leiding van Perhimpunan Indonesia. We kwamen elke week bij elkaar.” Evy verborg mensen in haar huis en begon met het verspreiden van verzetsbladen. “Het verspreiden van die bladen was heel gevaarlijk, maar ik was jong en durfde het aan.” Evy werkte nauw samen met Nederlandse verzetsleden. “De Indonesiërs deden voortdurend een beroep op het geweten van de Nederlanders. Omdat ze nu zelf onderdrukt werden, kregen ze begrip voor de Indonesische strijd. En ze publiceerden artikelen over de onafhankelijkheid van Indonesië.”


Mensen die niet blank waren werden door de nazi’s als minderwaardig gezien, maar werden niet actief vervolgd. Als jonge vrouw van kleur werd Evy niet snel verdacht. Door haar verzetswerk kwam ze nooit in de problemen.

Na de bevrijding van Nederland zette Evy zich in voor de onafhankelijkheid van Indonesië. Ze was erg teleurgesteld toen Nederland na de Tweede Wereldoorlog de onafhankelijkheid van Indonesië niet erkende en een oorlog begon om de controle over haar kolonie terug te krijgen. Na vier jaar oorlog en onder internationale druk erkende Nederland in 1949 de onafhankelijkheid van Indonesië.

Evy Poetiray

19-year-old Indonesian Evy Poetiray came to the Netherlands in 1937 to study. Three years later, the Netherlands was occupied by Nazi Germany. Evy resisted the Nazi regime. As a young woman, she helped people in hiding and distributed resistance newspapers.

Indonesia, then called the Dutch East Indies, was a colony of the Netherlands. There were 800 to 1,000 Indonesians living in the Netherlands in 1940. Like many Indonesian students in the Netherlands, Evy Poetiray was a member of the student association Perhimpoenan Indonesia (PI). The PI members were in favour of Indonesian independence and opposed to Dutch colonial rule. But they were also against the racist Nazi regime. After the German invasion the PI members had to decide if they would now fight on the side of their colonial oppressor. The board called upon members to resist the German occupation.

The PI was forbidden by the German occupiers, but the members continued working together in the resistance. Evy: It was well organised. Out of five people, only one person was in contact with the leadership of Perhimpunan Indonesia. We met every week.”Evy hid people in her house and began distributing resistance newspapers. “Distributing those magazines was very dangerous, but I was young and I dared to do so.” Evy worked closely with Dutch members of the resistance. “The Indonesians constantly appealed to the conscience of the Dutch. Because they themselves were now being oppressed, they came to understand the Indonesian struggle. And they published articles about the independence of Indonesia.”

People of colour were seen as inferior by the Nazis, but they were not actively persecuted. As a young woman of colour, Evy was not easily suspected. She never got into trouble because of her resistance work.

After the liberation of the Netherlands, Evy dedicated herself to Indonesian independence. She was very disappointed when the Netherlands did not recognise Indonesia’s independence after the Second World War and started a war to regain control over its colony. After four years of war, and under international pressure, the Netherlands recognised Indonesia’s independence in 1949.

Ernst Sillem

Toen Nazi-Duitsland Nederland binnenviel op 10 mei 1940, was Ernst Sillem 16 jaar oud. Vanaf het eerste moment probeerde hij de bezetter tegen te werken.

Schooljongen Ernst Sillem vond dat de meeste Nederlanders zich niet genoeg verzetten tegen de Duitse bezetters. In 1940 leek het normale leven gewoon door te gaan. Voor Ernst was dat onbegrijpelijk. “Er moet iets gebeuren!” dacht hij. Op een avond eind januari 1941 klom hij stilletjes uit zijn slaapkamerraam met een zaklamp, verf en een kwast. Hij liep naar zijn school in Baarn, waar hij een raam insloeg en naar binnen kroop. In het schijnsel van de zaklamp schilderde hij berichten op de muren: “Weg Moffen” en “Weest niet passief anti Duits, maar actief!!!”

De politie stelde een onderzoek in. De hoogste klassen van zijn school moesten een schrijf- en spellingtest afleggen om erachter te komen wie verantwoordelijk was, maar de dader werd nooit gevonden. Het verhaal van de daad verspreidde zich door heel Nederland. “Ik was ontzettend blij dat dat bericht zich door heel Nederland verspreidde, want dat was de bedoeling! Ik wilde dat er beweging kwam in de anti-Duitse mentaliteit”.

Ernst liet het niet bij dit soort acties. Samen met zijn vriend Jaap van Mesdag wilde hij naar Engeland gaan om te vechten tegen nazi-Duitsland. Met een kano probeerden ze in de nacht van 31 augustus op 1 september 1942 de Noordzee over te steken. Ernst en Jaap kwamen in slecht weer terecht en werden op het nippertje gered door een Duits schip. Ze werden gevangengenomen en in plaats van Engeland kwamen ze in verschillende gevangenissen en concentratiekampen terecht. Na tweeëneenhalf zware jaren werden ze op 29 april 1945 eindelijk bevrijd uit het Dachau concentratiekamp.

Ernst was niet de enige die Engeland probeerde te bereiken tijdens de oorlog. Ongeveer 2.000 Nederlanders bereikten Engeland, waaronder ten minste 48 vrouwen. Meer dan 200 mensen overleefden deze pogingen niet. De meesten die Engeland bereikten, sloten zich aan bij de Nederlandse of Britse geheime dienst, het Britse leger of de Prinses Irene Brigade, het leger dat werd gevormd door de Nederlandse regering in ballingschap.

Ernst Sillem

When Nazi Germany invaded the Netherlands on 10 May 1940, Ernst Sillem was 16 years old. From the start, he tried to thwart the occupier.

School boy Ernst Sillem felt that most Dutch people were not doing enough to resist the German occupiers. In 1940, normal life seemed to go on as usual. For Ernst, that was incomprehensible. “Something must be done!” he thought. One evening in late January 1941, he quietly climbed out of his bedroom window with a flashlight, paint and a brush. He walked to his school in Baarn, where he broke a window and crawled inside. In the gleam of the flashlight, he painted messages on the walls: “Out, Krauts” and “Don’t be passively anti-German, take action!!!!”

The police launched an investigation. The highest classes of his school had to take a writing and spelling test to find out who was responsible, but the perpetrator was never found. The story of the act spread throughout the Netherlands. “I was extremely happy that that message circulated throughout the Netherlands, because that was the intention! I wanted there to be movement in the anti-German mentality.”

Ernst did not stop at this kind of action. Together with his friend Jaap van Mesdag, he wanted to go to England to fight against Nazi Germany. Using a canoe, they tried to cross the North Sea in the night of 31 August to 1 September 1942. Ernst and Jaap were caught up in bad weather and were rescued by a German ship in the nick of time. They were captured and instead of England, they ended up in several prisons and concentration camps. After 2.5 tough years, on 29 April 1945 they were finally liberated from the Dachau concentration camp.

Ernst was not the only person who tried to reach England during the war. About 2,000 Dutch people reached Engeland, including at least 48 women. Over 200 people did not survive these attempts. Most of those who reached England, joined the Dutch or British secret service, the British army or the Prinses Irene Brigade, the army formed by the Dutch government in exile.

Boy Ecury

Boy Ecury uit Aruba – een Caribisch eiland dat door de Nederlanders was gekoloniseerd – studeerde in Nederland toen het land werd bezet. Hij hielp Duitse vrachtwagens en treinen te saboteren en raakte betrokken bij het gewapende verzet.

Zodra Nederland werd bezet door nazi-Duitsland, keerde Boy zich tegen het totalitaire, discriminerende regime van de bezetters. Samen met zijn vriend en medestudent uit Curaçao, Luis de Lannoy, werd hij meteen actief in het verzet.

Met zelfgemaakte brandbommen stak hij Duitse vrachtwagens in brand en al snel raakte hij betrokken bij andere vormen van verzet, zoals het helpen van neergeschoten geallieerde piloten. Boy bracht de piloten, verkleed als boerenjongens, op de fiets naar een contact aan de Belgische grens. Omdat Boy zwart was, viel hij op. Het nadeel hiervan was dat hij vaak werd aangehouden, maar gelukkig waren zijn papieren altijd in orde. Het voordeel was dat de vermomde piloten minder opvielen.

Tijdens de oorlog woonden er een paar duizend zwarte mensen uit Suriname en de Nederlandse Caribische eilanden in het door Duitsland bezette Nederland. Ze werden door de nazi’s als minderwaardig gezien, maar ze werden niet actief vervolgd.

In februari 1944 werd Luis de Lannoy gearresteerd. Boy probeerde hem uit de gevangenis te bevrijden maar dat mislukte. Een paar maanden later voerden Boy en enkele anderen een succesvolle aanval uit op een spoorlijn. “Het was pikdonker […]” legt een verzetsvriend van Boy uit. Ze maakten de bouten los die de spoorlijn op zijn plaats hielden, wat een moeilijke klus was. “De spanning werd bijna ondraaglijk. Toen gebeurde het. De enorme locomotief liep onder een regen van vonken uit de rails!”

Na de geslaagde sabotageaanval deed de politie een inval in Boy’s woning en moest hij vluchten. Hij wilde zich aansluiten bij een groep verzetsstrijders in Amsterdam, maar die vonden dat zijn zwarte huidskleur teveel opviel. Teleurgesteld zwierf Boy rond, totdat hij werd opgevangen door een groep in Den Haag. Hij voelde zich angstig en vervolgd, maar bleef actief. “Ik heb geen vrouw en geen kinderen. Als ik niet help, wie dan wel?”

Begin november 1944 werd Boy op straat herkend en gearresteerd. Tijdens de lange, gewelddadige ondervragingen liet hij niets los en bleef strijdlustig, hij zei: “Ik zal tegen jullie blijven vechten.”

Boy werd op 6 november 1944 geëxecuteerd. Na de oorlog werd zijn lichaam herbegraven op Aruba. Zijn vriend Luis de Lannoy overleefde de oorlog.

Boy Ecury

Boy Ecury from Aruba – a Caribbean island colonized by the Dutch – was studying in the Netherlands when the country was occupied. He helped to sabotage German trucks and trains and got deeply involved in the armed resistance.

As soon as the Netherlands was occupied by nazi Germany, Boy turned against the totalitarian, discriminatory regime of the occupiers. Together with his friend and fellow student from Curaçao – also a Dutch Caribbean island – Luis de Lannoy, he immediately became active in the resistance.

Using homemade firebombs, he set fire to German trucks and soon became involved in other forms of resistance, such as helping Allied pilots who had been shot down. Boy brought the pilots, dressed as farm boys to a contact on the Belgian border by bicycle. Because Boy was black, he stood out. The downside of this was that he was often stopped, but luckily his papers were always in order. The advantage was that the disguised pilots were less conspicuous.

During the war, a few thousand black people from Suriname and the Dutch Caribbean Islands were living in the German-occupied Netherlands. They were seen as inferior by the Nazis, but they were not actively persecuted.

In February 1944, Luis de Lannoy was arrested. Boy tried to free him from prison but failed. A few months later, Boy and some others carried out a successful attack on a railway line. “It was pitch black […]” a resistance friend of Boy’s explains. They undid the bolts holding the railway in place, which was a difficult job. “The tension became almost unbearable. Then it happened. The huge locomotive ran out of the rails under a shower of sparks!”

After the successful sabotage attack, the police raided Boy’s lodging, and he had to flee. He wanted to join a group of resistance fighters in Amsterdam, but they thought his black skin stood out too much. Disappointed, Boy roamed about, until he was taken in by a group in The Hague. He felt anxious and persecuted but remained active. “I have no wife and no children. If I don’t help out, who will?”

In early November 1944, Boy was recognised on the street and arrested. During the long, violent interrogations, he admitted nothing and remained belligerent, saying: “I will continue to fight you.”

Boy was executed on 6 November 1944. After the war his body was reburied in Aruba. His friend Luis de Lannoy survived the war.

Enio Mancini

Enio Mancini war am Tag des Massakers vom 12. August 1944 sechs Jahre alt. Er lebte in dem Ort Sennari, wo die Nazis Häuser niederbrannten und Menschen, vor allem Frauen, Kinder und Senioren, zusammen trieben, ohne jemanden zu verschonen. Als Erwachsener hat Enio nie aufgehört, seine Erinnerungen zu teilen und sich für die Suche nach Wahrheit und Gerechtigkeit einzusetzen.

Als Enios Vater die Nachricht von der Ankunft der Nazis erhielt, war es Morgen. Enio war sechs Jahre alt und lag noch im Bett. Aus Angst, gefangen genommen zu werden, floh der Vater mit den anderen Männern in den Wald. Enio blieb mit seiner Mutter und der ganzen Familie zu Hause. Kinder, Frauen und ältere Menschen waren überzeugt, dass sie nicht in Gefahr waren. Als die Nazis in das Haus eindrangen, zwangen sie die Bewohner, sich draußen vor einem Maschinengewehr aufzustellen. Sie befürchteten auf der Stelle erschossen zu werde, stattdessen wurden sie von einem Soldaten begleitet, der ihnen befahl, in Richtung des Dorfes Valdicastello zu gehen. Die zusammengetriebenen Menschen wurden in kleinen Gruppen unterteilt, wobei jede Gruppe ein anderes Ziel wählte. Die Familie von Enio kam an ihrem Haus vorbei und sah es brennen. Sie beschlossen, sich im Wald zu verstecken, um den Abzug der Nazis abzuwarten und zu versuchen, das, was noch übrig war, zu retten und die im Stall verbliebene Kuh zu befreien. Sie wurden von einer anderen Gruppe von Soldaten gefunden, die sie zwangen, sich entlang eines Weges aufzustellen. Unterwegs wurden sie mit einem einzelnen Nazi zurückgelassen, der das Maschinengewehr nahm und ihnen befahl, weiterzugehen. Enio sah, wie der Soldat in die Luft schoss, hörte die Schüsse, aber niemand wurde getötet. Sie waren verschont worden. Sie beschlossen, zurückzugehen, um näher an das Haus heranzukommen. Sie versteckten sich wieder im Wald. Sie hörten und sahen den Rauch, ohne zu ahnen, was auf der anderen Seite des Dorfes geschah. Erst am Nachmittag kamen sie aus ihrem Versteck und entdeckten die zerstörten Häuser und die zerfetzten Körper. Wie andere Überlebende lebten Enio und seine Familie bis zur Ankunft der Alliierten im Wald.

In den Jahren nach dem Massaker verließ Enio das Dorf, begann zu arbeiten und heiratete. Seit der Gründung der Märtyrervereinigung von Sant’Anna di Stazzema im Jahr 1970 hat Enio dazu beigetragen, die Erinnerung an das Massaker zu bewahren. Für diese Rolle wurde er 2020 zusammen mit Enrico Pieri zum Kommandeur des Verdienstordens der Italienischen Republik ernannt.

Milena Bernabò

Milena Bernabò was vijftien jaar oud op 12 augustus 1944. Ze werd samen met andere mensen opgepakt en opgesloten in een stal. De nazi’s beschoten de stal en staken hem in brand. Milena raakte gewond maar wist zichzelf en drie andere jonge overlevenden te redden.

Milena Bernabò was 15 jaar oud op de dag van het bloedbad in Sant’Anna di Stazzema. Ze was vroeg opgestaan om water te halen uit een nabijgelegen bron toen ze in de verte een colonne nazi’s zag naderen. Angstig keerde ze terug naar huis om alarm te slaan en met haar zus en drie andere jonge vrienden te bespreken wat ze moesten doen. Volgens hun plannen hadden ze een plaats moeten bereiken die Ponte Rosso heette om wat handelswaar te kopen. Hoewel ze erg bang waren, besloten ze samen te vertrekken. Kort daarna begrepen ze dat het beter was geweest om terug te gaan om de huizen te beschermen omdat de nazi’s eraan kwamen en iedereen wist dat ze in de voorgaande dagen in Farnocchia en Montornato de huizen in brand hadden gestoken en alle goederen hadden gestolen. Toen de nazi’s arriveerden werden Milena en haar zus Iole samen met andere mensen uit de buurt gegroepeerd en gedwongen om richting Vaccareccia te lopen.

Milena werd opgesloten in een stal. De nazi’s schoten en verbrandden alles, Milena was gewond, ze had moeite met ademhalen, maar toch slaagde ze erin om enkele kinderen die nog in leven waren te helpen: Mauro Pieri die 12 jaar oud was, Mario Ulivi die 5 jaar oud was en Lina Antonucci die 9 jaar oud was. Milena zag een ontsnappingsroute, ze klom op een houten plank, ging naar de bovenverdieping van de stal en daar, geholpen door Mauro, nam ze Mario en Lina mee en redde ze hun leven. Eenmaal buiten de stal vonden ze een ander overlevend kind, Ennio Navari. Ze werden uren later gevonden. Ze waren vies, gewond en geschokt. In de maanden daarna leefde Milena met haar vader en de weinige overlevenden in de grotten in het bos. Ze waren bang dat de nazi’s terug zouden komen. Pas na de oorlog keerde ze terug naar haar oude huis. Op 12 oktober 2004 erkende de Italiaanse Republiek haar moed door haar de Gouden Medaille voor Burgerlijke Moed toe te kennen, net als aan Genny Bibolotti Marsili, net als aan Cesira Pardini.