Carlo Travaglini 

Carlo Travaglini had een Duitse moeder en een Italiaanse vader. Hij was een partizaan (verzetsman)  die als vervalser talloze Italiaanse soldaten wist te redden.

Carlo Travaglini werd in november 1905 in het Duitse Dortmund geboren, waar zijn vader dirigent van een militair symfonieorkest was. Carlo verliet het gezin op achttienjarige leeftijd en had verschillende baantjes om in zijn levensonderhoud te voorzien, terwijl hij literatuur studeerde aan de universiteit. 

In 1935 kreeg Carlo problemen met het naziregime nadat hij een roman had geschreven waarin hij stelde dat “een arme eerlijke Jood precies evenveel waard is als een arme eerlijke christen”. Carlo werd in 1936 gearresteerd en door een speciaal tribunaal veroordeeld tot vier maanden in een concentratiekamp. Na het uitzitten van zijn straf werd hij als “ongewenste buitenlander” uitgezet. Hij verhuisde naar Italië, waar hij zijn militaire dienstplicht vervulde. Hij werd ingedeeld bij het Alpini-korps: troepen die in de bergen actief zijn.

Uiteindelijk vond Carlo een baan als technicus in de autofabriek Magneti Marelliin Milaan. Na de Duitse bezetting van Noord-Italië op 8 september 1943 was het lot van de Italiaanse militairen dramatisch. Honderdduizenden werden naar Duitsland gedeporteerd. Op een dag zag Carlo enkele vrouwen voor Hotel Titanus, dat werd gebruikt door de nazi-leiding. Ze zochten nieuws over hun weggevoerdeechtgenoten. Carlo deed zich voor als Duitser en vroegde nazi-soldaten om informatie. Carlo wist de nazi’s ervan te overtuigen dat het beter was om soldaten in Italiaanse fabrieken te laten werken in plaats van ze te deporteren. Dankzij deze riskante activiteit kon hij veel soldaten redden van deportatie en vele anderen terughalen. Carlo stal ook postzegel s en vervalste documenten om Joden en geallieerde piloten naar Zwitserland te laten vluchten. Op 30 juni 1944 werd hij ontdekt door de nazi’s, maar hij wist te ontsnappen. Hij werd ter dood veroordeeld, maar werd nooit gepakt. Carlo sloot zich aan bij een gewapende verzetsgroep waarin hij tot het einde van de oorlog actief was.

Alfredo Malgeri 

Alfredo Malgeri was de commandant van de Financiële Garde in Milaan. Dit was een militaire politie die financiële criminaliteit aanpakte. Alfredospeelde een belangrijke rol in de Italiaanse verzetsbeweging en de bevrijding van Milaan. 

Alfredo Malgeri werd geboren in Reggio Calabria op 14 augustus 1892. In 1912 trad hij toe tot de Financiële Garde. Hij had een succesvolle carrière. 

In juli 1942 werd Alfredo aangesteld als commandant van de Financiële Garde in Milaan. Nadat denazi’s Noord-Italië hadden bezet, en Mussolini daar namens de nazi’s de leiding kreeg, werd de Financiële Garde niet ontbonden. Alfredo en zijn mannen bleven in functie in Milaan. 

Alfredo legde in het geheim contact met verzetsmensen: partizanencommando’s en het Nationaal Bevrijdingscomité van Noord-Italië. Hij besloot hen te helpen. Onder het bevel van Alfredo hielp de Financiële Garde Italiaanse en geallieerde soldaten die uit gevangenenkampen waren ontsnapt. Ook liet de Garde Joden de grens met Zwitserland oversteken waar en wanneer dat maar mogelijk was en. beschermde  partizanen en Joden tegen razzia’s en vervolging. Alfredo organiseerde daarnaast nepacties tegen partizanengroepen Hij deed alsof hij ze aanviel, maar leverde hen in werkelijkheid geld, wapens en informatie.   

In april 1945 maakte Alfredo afspraken met generaal Raffaele Cadorna van “Vrijwilligers van het Vrijheidskorps”) om de partizanen te steunen in een algemene opstand. De Financiële Garde hadminder dan 450 soldaten tegen naar schatting tienduizenden gewapende fascisten.  

De lokale verzetsleiding in Milaan vroeg Alfredo om het Palazzo della Prefettura di Milano, het paleis waar Mussolini zijn laatste hoofdkwartier had, over te nemen en andere belangrijke gebouwen en fabrieken in de stad in te nemen. Op 26 april om 6.00 uur werd het paleis overgenomen en om 8.00 uur liet Alfredo drie keer het luchtalarm afgaan om zo het signaal te geven dat Milaan bevrijd was. In 2007 werd Alfredo Malgeri postuum onderscheiden met de Gouden Medaille voor Moed van de Financiële Garde met de volgende motivatie: “In een uiterst moeilijke politiek-militaire situatie […] verzette hij zich resoluut en met groot persoonlijk risico tegen de republikeinse fascistische regering en gebruikte de Financiële Garde om de uitzetting van Joden en vervolgden te voorkomen en het verzet bij hun acties te steunen”. 

Validio Mantovani

Validio Mantovani was fabrieksarbeider en tijdens de oorlog lid van de Patriottische Actiegroepen. Hij werd in 1944 door de nazi’s geëxecuteerd voor zijn rol in het verzet, samen met vijf andere partizanen (verzetsmensen). 

Validio Mantovani werd op 20 oktober 1914 geboren in Ariano Polesine in Veneto. Hij groeide op in een socialistisch gezin. Na de opkomst van de fascistische beweging van Benito Mussolini kreeg het gezin te maken met intimidatie en geweld. In 1924 verhuisde de familie Mantovani naar Milaan. Validio vond een baan in de autobandenfabriek Pirelli Sapsa en kwam in contact met de communistische partij, die populair was in de industriële regio’s van Noord-Italië. 

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Mussolini bondgenoot van nazi-Duitsland. In 1943 namen de geallieerden de macht over in het zuiden van Italië. In Noord-Italië werd Mussolini officieel de leider van de Italiaanse Sociale Republiek, maar feitelijk was nazi-Duitsland de baas. Validio werd een belangrijk lid van de “Patriottische Actie Groepen” (Gruppi di Azione Patriottica,GAP). Deze verzetsgroep voerde  gevaarlijke acties uit, zoals aanvallen op vijandige eenheden en hoofdkwartieren. Ook pleegde de groep moordaanslagen op Duitse officieren, fascistische leiders en spionnen. 

Een van de eerste acties waaraan Validio deelnam, was een mislukte moordaanslag op Gino Gatti op 20 oktober 1943. Gatti was kapitein van de Republikeinse Nationale Garde en stond er om bekend dat hij partizanen martelde.

Na de mislukte aanslag werd Validio commandant van het Gramsci-detachement, een kleinere groep binnen de GAP, en nam deel aan veel acties in Milaan, waaronder de succesvolle moordaanslag op Aldo Resega, een Milanese fascistische functionaris, op 17 december 1943. Vanwege zijn acties werd Validio overgeplaatst naar Genua  als plaatsvervangend commandant van de lokale GAP. 

Op 26 juli 1944 werd Validio gevangen genomen, op verdenking van een reeks aanslagen in Genua. Hij werd naar de San Vittore-gevangenis in Milaan gestuurd, waar zijn vader, Rottilio, ook vastzat vanwege zijn betrokkenheid bij het verzet. Op 31 juli 1944 werden Validio, Rottilio en vier andere partizanen, onder wie een zeventienjarige jongen, in de buurt van Milaan geëxecuteerd. In totaal werden zeven leden van de familie Mantovani geëxecuteerd vanwege hun betrokkenheid bij het verzet.

Ferruccio Parri

Ferruccio Parri was een topman in de Italiaanse verzetsbeweging. Als plaatsvervangend commandant van het “Vrijwilligers van het Vrijheidskorps” speelde hij een belangrijke rol bij de bevrijding van Italië van het nazisme en fascisme. 

Ferruccio Parri werd geboren in Pinerolo op 29 januari 1890. Hij studeerde literatuur aan de Universiteit van Turijn en werd daarna leraar. Ferruccio werd in 1915 opgeroepen voor militaire dienst in de Eerste Wereldoorlog. Na de Eerste Wereldoorlog werd hij politiek actief en werkte als journalist en krantenredacteur.

De moord op Giacomo Matteotti, een antifascistisch en socialistisch politicus, in 1924, markeerde het begin van zijn militante antifascisme. Hij stopte als krantenredacteur en ging antifascistische publicaties maken en verspreiden . Ook hielp hij antifascisten die gevaar liepen vanwege het fascistische regime naar het buitenland vluchten. In 1926 werd Ferruccio veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf en drie jaar gevangenisstraf omdat hij de socialist Filippo Turati had geholpen te ontsnappen naar Frankrijk. Ondanks dit alles, slaagde Ferruccio erin om verbindingen te leggen tussen de verschillende geheime antifascistische groepen in Noord-Italië.

Na 8 september 1943, toen de nazi’s de macht overnamen in Noord-Italië, werkte Ferruccio samen met de Italiaanse communisten. Zij vormden de eerste gewapende verzetsgroepen in het door de nazi’s bezette Noord-Italië. Ferruccio hielp de verschillende antifascistische groepen zich samen te voegen. In 1944 werd Ferruccio plaatsvervangend commandant van het “Vrijwilligers van het Vrijheidskorps”. Het vrijheidskorps zorgde voor samenwerking tussen partizanengroepen (de gewapende verzetsgroepen) die in Noord-Italië actief waren. 

Ferruccio werd in januari 1945 gevangengenomen door de nazi’s. Hij werd in maart vrijgelaten na onderhandelingen door de geallieerden. Na zijn vrijlating vormde Ferruccio in de laatste fase van de oorlog een belangrijke schakel tussen de geallieerden en de verschillende verzetsbewegingen.  Op 25 april 1945 werd Ferruccio de eerste naoorlogse premier, met de steun van de meerderheid van de politieke  groeperingen  van het bevrijde Italië. Ferruccio speelde ook een belangrijke rol in het levend houden van de herinnering aan het Italiaanse verzet. In 1949 richtte hij in Milaan het Nationaal Instituut voor de Geschiedenis van de Nationale Bevrijdingsbeweging in Italië op, met als doel het erfgoed van het verzet te beheren en te behouden.

Enrichetta Alfieri

Enrichetta Alfieri was een non die in de San Vittore-gevangenis in Milaan werkte. Na de Duitse bezetting van Noord-Italië in 1943, hielp Enrichetta  de politieke gevangenen en Joden die in de gevangenis zaten. 

Maria Alfieri werd op 23 februari 1891 geboren in een boerenfamilie in Borgo Vercelli, in de Noord-Italiaanse regio Piemont.. Als jong meisje trad ze toe tot een klooster, onder de naam Enrichetta. Ze studeerde voor onderwijzeres en werd kleuterleidster totdat ze ernstig ziek werd..   

Enrichetta herstelde van haar ziekte. In 1923 werd ze aangewezen om te werken in de San Vittore-gevangenis in Milaan. Zuster Enrichetta ging onmiddellijk in gesprek met de vrouwelijke gevangenen en richtte werkplaatsen op en scholen en crèches voor hun kinderen. Ze was in San Vittore toen de  Tweede Wereldoorlog uitbrak. In augustus 1940 werd ze l benoemd tot moeder-overste.

Vanwege een groot bombardement op Milaan werd de gevangenis in augustus 1943 ontruimd. De gevangenen en nonnen moesten naar andere gevangenissen. Najaar 1943 namen de nazi’s de controle over San Vittore over, en verbleven politieke tegenstanders en Joden er voordat ze werden gedeporteerd.

In februari 1944 werden de nonnen teruggeplaatst naar San Vittore. Zuster Enrichetta en de andere zusters begonnen in het geheim de gevangenen te helpen. De nonnen hadden contacten met het Nationaal Bevrijdingscomité van Noord-Italië en hielpen bij het smokkelen van berichten, geld, voedsel en materialen in en uit de gevangenis.  Op 23 september 1944 werd een geheime boodschap gericht aan Enrichetta onderschept door de nazi’s. Ze waren al achterdochtig over de activiteiten van de nonnen en arresteerden zuster Enrichetta op 23 september 1944 op beschuldiging van spionage. Enrichetta werd naar het cellencomplex van San Vittore gebracht en ter dood veroordeeld. Dankzij tussenkomst van kardinaal Schuster werd de doodstraf omgezet in een gevangenisstraf. Na de bevrijding keerde  Enrichetta terug naar San Vittore. 

Ada Buffulini

Ada Buffulini was arts en antifascist. Ze werd naar een naziconcentratiekamp in Bolzano gestuurd, waar ze een verzetsbeweging wist op te zetten. 

Ada Buffulini werd op 28 september 1912 in Triëst geboren in een rijke familie. In 1930 verhuisde ze naar Milaan om medicijnen te studeren aan de universiteit. Hier leerde  Ada antifascisten kennen.

In 1943 ontmoette Ada de secretaris van de Socialistische Partij, Lelio Basso. Vanaf dat moment werd ze steeds actiever in de antifascistische beweging. Haar activiteiten speelden zich voornamelijk af rond de universiteit. Ze deelde folders uit, vertaalde documenten en woonde vergaderingen bij. Ze was ook redacteur van een ondergrondse socialistische krant voor vrouwen. 

In november 1943 moest Ada onderduiken: “Vanaf dat moment had ik geen huis, geen familie, geen werk; Ik had niet eens meer een naam […]. Zo begon die vreselijke en prachtige tijd, soms spookachtig als een nachtmerrie, soms prachtig als een epos; die tijd waarin alles vergeten was, alles wat mijn leven tot dan toe had gevormd, met nog maar één missie: het najagen van de politieke passie waarvoor ik leefde en waarvoor ik wist dat ik elke dag kon sterven”. 

Op 4 juli 1944 werd Ada door de fascisten opgepakt en naar de San Vittore-gevangenis in Milaan gebracht. Op 7 september 1944 werd ze samen met andere gevangenen gedeporteerd naar een nazikamp in Bolzano. Onder hen was Carlo Venegoni, een communistische leider, met wie Ada na de oorlog zou trouwen. Politieke gevangenen droegen overalls met een rode driehoek en een nummer. Ada werd nummer 3795. 

Omdat ze arts was en Duits sprak, ging Ada werken in de ziekenboeg van het kamp. Ze coördineerde het verzet in het kamp en onderhield contact met een verzetsgroep buiten het kamp die de gevangenen hielp. Ze bracht gevangenen ook in contact met hun familie en organiseerde soms ontsnappingen. 

De SS-bewakers vermoedden dat Ada een rol speelde in het verzet in het kamp en sloten haar van februari 1945 tot de bevrijding van het kamp op in het cellenblok. Na de oorlog keerde Ada terug naar Milaan, waar ze actief was voor de Communistische Partij en waar ze zich inzette om de herinnering  aan het verzet in het kamp Bolzano levend te houden. Ze werd lid van de Associazione Nazionale Ex Deportati Politici Dai Campi Nazisti (Nationale Vereniging van Voormalige Politieke Gedeporteerden uit nazikampen).

Piet Meerburg

Piet Meerbug was lid van het verzet in Amsterdam. Hij was de leider van een verzetsgroep die hielp om honderden Joodse kinderen te redden van deportatie en hen schuilplaatsen verschafte.

Toen Nederland werd bezet, was Piet Meerburg net begonnen met een rechtenstudie in Amsterdam. De eerste twee jaar van de bezetting studeerde hij gewoon, maar gaandeweg raakte hij ook betrokken bij het verzet.

In juli 1942, toen de deportaties van de Joden uit Nederland begonnen, vroeg een verzetsgroep uit Utrecht aan Piet of hij kon helpen met het vinden van schuilplaatsen voor Joodse kinderen. “Toen realiseerde ik me dat ik met dit illegale werk een dagtaak had. Ik stopte helemaal met mijn studie.”

In Amsterdam werd de Hollandse Schouwburg gebruikt als deportatiecentrum. Joodse kinderen verbleven in een crèche tegenover de schouwburg voordat ze werden gedeporteerd. Het Joodse personeel van de schouwburg en de crèche smokkelde honderden kinderen weg met de hulp van niet-joodse studenten, zoals Piet. Hij zocht onderduikadressen, vaak in Friesland en Limburg, regio’s ver van Amsterdam: “Baby’s waren nooit een probleem. Maar als het ging om oudere jongens met een duidelijk Joods uiterlijk, was het een ander verhaal.”

Een groot obstakel was dat ouders hun kinderen niet wilden afstaan. Piet begreep dat. Wie zou zijn kind zomaar weggeven?” Walter Süskind was de spil. Als medewerker van de Joodse Raad wist hij welke ouders hun kinderen wilden laten onderduiken.” De Joodse kleuterleidster Henriëtte Pimentel hielp kinderen stiekem te ontsnappen via een smokkelroute die de directeur van de naastgelegen school ter beschikking had gesteld.

Volgens Piet ontstond er een speciale sfeer tussen de jonge helpers: “De spanning, angst en kameraadschap. Soms wekte dit sterke gevoelens van liefde op.”

Na de oorlog ging Piet werken voor de Commissie voor Oorlogskinderen. Zo’n 5.000 Joodse kinderen overleefden de oorlog door onder te duiken, vaak bij christelijke pleeggezinnen. Ongeveer 2.000 van deze kinderen verloren beide ouders. Om hen heen ontstond een conflict: moesten ze bij hun christelijke gastgezinnen blijven of door hun joodse familieleden worden opgevoed? Piet verliet de Commissie vanwege dit conflict.

Marga Grunberg

Marga Grunberg was een 17-jarige Joodse vluchtelinge uit Duitsland. In Nederland sloot ze zich aan bij het verzet en verspreidde valse papieren, nam onderduikers in huis en hielp ze bij het opzetten van een vluchtroute naar Frankrijk.

Vanwege het antisemitisme in Nazi-Duitsland vluchtte Marga Grunberg in 1934 met haar familie naar Nederland. Toen Nederland in 1940 werd bezet, werd de ene na de andere anti-Joodse maatregel ingevoerd.

Vanaf 1941 moest Marga naar een aparte Joodse school en zoals bij alle Joden werd er een grote ‘J’ in haar persoonsbewijs gestempeld. Vanaf 1942 moest ze een davidster op haar kleding dragen. “In juni 1942 begonnen de razzia’s en deportaties. Toen ik vlak bij huis over straat liep, kwam er plotseling een wagen aanrijden om Joden op te halen.” Met hulp van een onbekende wist Marga te ontsnappen. “Maar vanaf dat angstige moment besloot ik een nieuwe identiteit aan te nemen en verfde ik mijn haar blond.”

Via Piet Landweer, het hoofd van het Amsterdamse bevolkingsregister, kreeg ze een valse identiteitskaart door haar kaart als verloren op te geven. Hij gaf haar een nieuwe zonder de vereiste ‘J’. Marga verwijderde ook de davidster van haar kleding.

Piet en Marga begonnen samen te werken. Piet Landweer zorgde voor valse persoonsbewijzen met de persoonsgegevens van overleden Amsterdammers. Na een aanval op et Amsterdamse bevolkingsregister door het verzet in maart 1943 werd dit wat makkelijker: de chaos bood meer mogelijkheden om documenten te vervalsen. Marga’s taak was het verspreiden van vervalste papieren, het vinden van woonruimte voor onderduikers en het verstrekken van rantsoenbonnen.

Marga ging met haar moeder en broer in Amsterdam wonen in een appartement boven een nazi-sympathisant. “Ze heeft meerdere keren ons leven gered, zonder het zelf te weten. Toen huizen in onze straat werden overvallen, deed ze bijvoorbeeld de deur open en zei dat er alleen maar pro-nazi’s in haar huis woonden. ‘In het hol van de leeuw ben je het veiligst.'” In het appartement boden Marga en haar broer Manfred onderdak aan onderduikers en organiseerden ze een vluchtroute naar Frankrijk.

Marga overleefde de oorlog. Piet Landweer werd samen met vijf collega’s gearresteerd en geëxecuteerd in de zomer van 1944.

Johan Snoek

Johan Snoek hielp onderduikers. Toen hij en zijn familie in september 1944 door de Slag om Arnhem uit hun huis werden verdreven, trokken ze in bij hun tantes. Johan zette zijn verzetswerk voort en hielp een Britse generaal het front over, terug naar zijn troepen.

Johan was bijna 20 jaar oud toen Nederland werd bezet. Geleidelijk raakte zijn familie betrokken bij het verzet. Johan kwam uit een gereformeerd protestants gezin en zag de oorlog als een strijd tussen goed en kwaad. In zijn dagboek schreef hij over zijn verzetswerk: “Je zou je zelfrespect verliezen als je het niet zou doen.” Het gezin verborg een Joods kind in hun huis en Johan organiseerde onderduikadressen elders. Tijdens de Slag om Arnhem stond hun huis midden in de frontlinie. De familie moest bij hun drie tantes intrekken.

De Britse generaal John Hackett was zwaargewond geraakt tijdens de Slag om Arnhem en zat vast in het bezette deel van Nederland. Hackett dook onder bij Johan en zijn gezin. Het was geen gemakkelijke situatie, want er waren grote voedseltekorten en de familie Snoek was ook te gast in het huis van hun tante. Maar Hackett en de familie konden het goed met elkaar vinden.

Nadat Hackett hersteld was van zijn verwondingen, stond hij te popelen om terug te keren naar zijn troepen. In januari 1945 hielp Johan hem De Biesbosch te bereiken, een natuurgebied met veel beken en moerassen dat een vluchtroute bood naar het bevrijde deel van Nederland. Ze vertrokken op de fiets, Hackett droeg een speld die aanduide dat hij slechthorend was. Het was een manier om te verbergen dat hij geen Nederlands kon spreken als hij door Duitse troepen zou worden aangesproken.

Na een tocht van enkele dagen slaagden twee leden van het verzet erin Hackett per kano in bevrijd gebied af te leveren. Een week later hoorde Johan het gecodeerde bericht op Radio Oranje: ” The grey goose has gone.” Dat betekende dat Hackett met succes de oversteek had gemaakt!

Na de nederlaag in de Slag om Arnhem doken zo’n 350 geallieerde troepen onder in het gebied, waarvan er minstens 145 door het Nederlandse verzet werden teruggebracht naar bevriende linies. Er waren 374 ‘Biesbosch-oversteken’, waarvan de meeste geallieerde soldaten waren die probeerden zich weer bij hun eenheden te voegen in bevrijd gebied. Voorraden zoals medicijnen werden in omgekeerde richting vervoerd, naar bezet Nederland.